Vogelaars

Zij trekken eropuit in wax winterkleed,
hun aangescherpte blik
op fladderaars gericht en trage vleugelslagen.

Met verzien op de schouders
ontsluiten zij de jacht. Verwachtend zwijgen –
tot ochtend vers uiteenspat
in piepen en gezang.
Voldoening strijkt neer
als prooi is gespot,
bloedeloos verschalkt
en buit gedeeld in het vizier.

Zij azen op wat zelden is,
tellen kleine en grote bont,
spreken van knobbels, kieken,
kollen, kranen
en laten het krakelen
aan roodborsten en spreeuwen;

voorkomend
in bos en wei,
op droge en natte gronden,
in achtertuin en wildernis.
Aan habitat en jachtgedrag
zijn zij te onderscheiden.
Veelsoortig zijn zij,
onbeschreven in gids of standaardwerk.

© 2009 Fiet van Beek

Gedicht Vogelaars © 2009 Fiet van Beek