Hoe lang zal het duren voordat ik zoveel rust in mijn hoofd heb dat er zomaar weer een nieuw gedicht kan ontstaan, zonder dat het me (als dorpsdichter) gevraagd wordt? Dat zei ik vorige week nog tegen mijn zus. Ik heb de afgelopen jaren zoveel op verzoek mogen schrijven, als dorpsdichter en voor El Mundo, dat het spontane schrijven naar de achtergrond verdwenen is. Komt vast weer goed, dacht ik, maar ook: kan wel even duren, want mijn dicht-hersen-kronkels zijn ook een beetje moe van een intensieve dorpsdichtertijd.

Een paar dagen in mijn huisje op Texel, de zon en de ruimte van het Paasfeest en het eiland en toen was er opeens weer een gedicht. Bijna van de straat geraapt op Eerste Paasdag.

PAASMORGEN

Nog voor de haan heeft gekraaid
fiets ik langs mistige velden
onder een bijna verbleekte maan.

Oranje snavels peuren pieren in vers
omgeploegde grond. Een gele flits,
de groenling zingt, het grijs en zwart

van de kwikstaart holt voor mij uit.
Een heggenmus heft een loflied aan
op alles dat op barsten staat

en komt: vloed na eb, lente na
winter, dood na leven, leven
na dood. Een naaktslak kruist

mijn pad, rekt zich uit naar waar
de overkant is, waar hazen spelen.
Op de begraafplaats staat een man.

Hij reikt mij zijn hand en zegt:
Waarlijk, de Heer is opgestaan.

Texel, 2019, Fiet van Beek